Een slingerende weg en haarspeldscherpe
lussen tillen langs brokkelige, overgroeide weringen
het tufstenen plateau hoger en hoger, tot voor de poorten
van een later in de middag weer ontwaakte stad
voor de kathedraal sluit je vol ongeloof
je ogen even en over je oogleden strijkt zijn schittering
het goud van een heel verleden uit
getemperd…
't Houtwerk op de tribunes te nat om te gaan zitten
zuigen z'n banden zich vast aan 't cement van de baan
drassig 't middenterrein, mannen in groepjes bij elkaar
met blinkende velgen zet hij aan als voor een scherpe sprint
niet de motregen, de motregen alleen maakt die enorme vleugel
van zeildoek of geolied papier boven z'n hoofd zo hopeloos…
Een strijklicht dat zijn schaduwen uitstrekt
naar onbereikbaar geworden, al verwilderde plekken
om wat zich er ooit voltrokken heeft
en misschien nog steeds niet is gewist –
met de wolken wegdrijvende, weer te binnen
geschoten, willekeurige momenten, maar er is zoveel
horizon waarachter ze vervolgens
moeten verdwijnen, terwijl een afgelegen…
Langgerekte schaduwen en de mensenschuwe
straat verdwijnt voorbij de duinenrij, het naaldbos ginds
maar keert via slinkse omwegen
toch weer midden tussen de huizen terug
in een verzonnen of net even te hardop gedroomde
werkelijkheid valt een wonderlijke gloed over alles, de tijd moet
de tegengestelde richting zijn ingeslagen
om op deze vroegere…
Zo'n late namiddag, licht van mist
en druilerig onder de bomen -
haar hand raakt wanneer zij afdaalt naar de rivier
de leuning niet, maar terloops toch
een enkel blad van de zich rond de spijlen
slingerende, welige klimop
misschien neuriet zij ondertussen iets
als 'Trauriger Sonntag', dat zigeunerstrijkjes vandaag de dag
dikwijls spelen…