Al bij de oogarts wou ik niet lezen:
de allergrootste E, ik zag ‘m niet staan.
Ik wou al vroeg Foster-kindje wezen.
‘Wat staat h i e r nou?!’, schreeuwde de arts ontdaan.
De tranen drupten in m’n jongensblousje.
‘k Had allebei m’n oogjes dichtgedaan.
O! ‘k voelde dat de man nu snel ging slaan:
‘Een h o n d j e…?’, piepte ik, ‘…òf een p o e…
Ach! Hoeveel kopjes trok ik van dit zakje thee?
In hoeveel verzen heb ik jouw gezicht bezongen?
Ja, hoeveel maal verdween de zon in zee?
En hoeveel teer bleef achter in mijn longen?
Op hoeveel fietsen reed ik daaglijks naar je toe?
En hoeveel smoesjes zijn er in je opgerezen?
Zó veel, dat thans statistisch is bewezen:
'De liefde is toch…
't Liefst trok ik helpend door de hele maatschappij:
gaf 't jonge leven voor het welzijn in fabrieken,
verlichtte hier wat leed en maakte dáár wat vrij.
Bracht zo een kwinkslag aan de ongeneeslijk zieken.
Ik sloeg mijn tenten op vóór Wilton-Feyenoord,
Vermaakte 't werkvolk met wat leuke imitaties
en gekke stemmetjes of schalkse declamaties…
'K ben al met al een treurig mechaniekje
dat alleen maar één dansje kent, één trieste melodie
'K draai zinloos in 't rond tot het muziekje
stopt. Zak reut'lend door de knie.
Waar is 't meisje dat mij opwond? Ach, de veer
verroestte. En het meisje speelt niet meer.…
(liedje)
's Avonds gezeten op een hek
zag ik het naad'ren van een trek:
een grote biefstuk kwam voorbij,
gebakken aardapp'len en prei
gevolgd door flensjes, Franse kaas,
een dikke pens, een volle blaas.
Daar achteraan op zijn gemak
slofte de koffie met cognac,
en in der wolken tekening:
ziedaar, daar kwam de rekening!
-----…