Mijn vader zei: hier liggen ze,
de Canadezen. Ik zag ze staan
aan de vaart, in hun grijze kleren.
Eindeloze, slachtrijpe rijen.
Man tegen man stonden ze:
een beetje wind en ze gingen.
Vrede. Aan beide kanten
Canadezen. Te lang in het land
om terug te keren. Te diep
in de grond om weg te marcheren.
------------------------------------…
Met fijner bladgoud belegt men
geen schuur. Alleen motregen
heeft zulke penselen, alleen
landwind de langzame
hand van passen en meten
tot de tempel van tabak
de mistgod gegoten zit.
Onder de olm rust intussen
de tijd, rekt de nazon uit.
----------------------------------------
uit: 'De bomen zijn paars en de hemel'.…
Soms volstaat me de gedachte aan vleugels
om in vliegen uit te barsten, soms kom ik
met geen duizend incantaties van de grond.
Soms laat ik op mijn lome vleugels trappen.
Soms heb ik aan een woord genoeg om op
te veren en mijn bek te slijpen aan de zon.
-------------------------
uit: Gedichten, 1997.…
Mosterdgas. Het klinkt naar nog.
Naar hompen Passendalekaas.
Naar preskop met bruin brood.
Het was de geur van stikkend vuur.
Blaartrekkend gif: een trage, gele
adder die onder je oksel kroop.
Longen liepen vol als loopgraven.
Maag en darmen trokken samen
tot je lippen bloed afvuurden.
Mosterdgas. Het klinkt nog naar.
Naar hompen Passendalekaas…
Is het gepraat van kaarsen, laag over het arduin
van kathedralen, het paars van de waakvlam
om een aangebroken lichaam.
De slagtand van de koplamp in het melkvlees
van de nacht? Op woorden, in een kamer,
de vlek die het ineens verstaanbaar maakt?
Is het over sneeuwland de vonk die alles doet
ontbranden? Over mijn dorp van kometen
de regen…